
De opkomst van de industrialisatie in de 19de eeuw ging gepaard met grote
welstand voor enkelen, maar tevens verpaupering van de fabrieksarbeiders.
Hoe kon hun lot verbeterd worden? Karl Marx meende dat slechts door
klassenstrijd en een gewelddadige revolutie een ideale maatschappij te maken
viel. Godsdienst ('de opium van het volk') was dan overbodig. Binnen de
katholieke Kerk bezagen enige geëngageerde mensen eveneens dat de armoede
niet vanzelf zou verdwijnen. Frederic Ozanam richtte in 1833 de eerste
Vincentiusvereniging op. De Belgische jezuïet Louis Van Caloen nam in 1854
de leiding op zich van de Sint-Franciscus Xaveriusvereniging; een
broederschap die zich bekommerde om het materiële welzijn van haar leden -
met name arbeiders en kleine middenstanders - maar die tevens godsdienstige
en culturele activiteiten ontplooide. In België, vooral in Vlaanderen, nam
de FXV een enorme vlucht. Van Caloen probeerde ook meermaals zijn vereniging
in Nederland te vestigen, maar zonder veel resultaat. De uitzondering
vormden echter Sittard en Geleen. Tot 1900 kende Sittard een bloeiende
afdeling van deze weldadigheidsbroederschap.


