Op de grens van het hertogdom Gulik en Kurköln.
Het ambt Born-Sittard lag aan de westgrens van het oude hertogdom Gulik. De excursie voert ons naar de oostgrens, bij het territorium van de aartsbisschop van Keulen. We bezoeken achtereenvolgens Kaster, Liedberg en de abdij Brauweiler.

Kaster viel ten prooi aan de bruinkoolwinning, maar het oudste deel van deze plaats werd op het nippertje van de ondergang gered: Alt-Kaster.
Kaster, afgeleid van ‘castrum’ (burcht), was een hoogteburcht, waar de handelsweg van Keulen naar Gulik (de Sittardse Keulse baan) de rivier de Erft overstak. Pas in latere tijden ontstond bij deze burcht een nederzetting. De burcht was van origine Guliks, maar werd in 1278 verwoest door Keulse troepen. Gulik zorgde daarna voor een herbouw (huidige ruïne) en verleende kort voor 1339 stadsrecht aan Kaster. Daarmee werd de plaats een van de kleinste ommuurde stadjes in Duitsland. Rond 1360 werd een kapel gebouwd, de latere parochiekerk. Tussen 1361 en 1402 was Kaster een residentie van de Gulikse hertogen Willem II en Willem III. Deze laatste hertog kocht in 1400 Sittard, Born en Susteren.
Wanneer de Gulikse hertogen hun zetel zoeken in Jülich en Düsseldorf, verliest Kaster aan belang. In deze periode werd weerwolf Peter Stubbe in het stadje terechtgesteld. Na een stadsbrand in 1624 volgde in 1648 een verwoesting door keizerlijke troepen en het verlies van de stadsrechten. De voorburcht werd de zetel van de Gulikse ambtman van het ambt Kaster. Pas vanaf 1939 mag de plaats zich weer stad noemen

Liedberg is de benaming van een kwartsietbult, die vanaf de Romeinse tijd permanent bewoond is (de vondsten stammen zelfs uit
de oude steentijd, 100.000 jaar geleden). De plek lag aan de Romeinse weg van Neuss naar Melik (Mederiacum), waar de kruising lag met de route Heerlen – Tüddern - Xanten. De Liedberg vormde in de Middeleeuwen het centrum en de naamgever van een graafschap.
Rond 1100 is er in de oorkonden sprake van de heren van Liedberg, die vanaf 1166 uit het geslacht van Randerath stamden. Het Keulse domkapittel bemachtigde in 1241 de burcht, maar in 1271 ging ze over in handen van de graaf van Gulik, die het kasteel vanaf 1273 als leen van de keizer bezat. Nadat Willem van Gulik in Aken gedood was, stond zijn weduwe de burcht in 1278 weer af aan de aartsbisschop van Keulen. Het werd de zetel van de Keulse ambtman van het Ambt Liedberg; in de 15e en 16e eeuw bekleedden leden van het geslacht Scheiffart de Merode deze functie. In diezelfde tijd bezaten deze heren ook kasteel Limbricht.  Aan de oude burcht herinneren de zogenaamd Mühlenturm, een ringmuur en de kern van het latere kasteel Liedberg. Dit laatste werd in 1673 verwoest, maar in 1680 herbouwd.

De abdij Brauweiler ligt op de plek, waar al in de Romeinse tijd een villa gelegen zou hebben, aan de uitvalsweg vanuit Keulen naar Aken. In de Middeleeuwen lag hier een bescheiden Medarduskapel. Dit veranderde toen in april 1024 – precies 1000 jaar geleden – paltsgraaf
Ezzo (Ehrenfried) van Lotharingen besloot, dat er een benedictijnerklooster gesticht moest worden. Volgens de stichtingslegende zou hij hiertoe opgeroepen zijn door zijn vrouw Mathilde, nadat ze onder een moerbeiboom een visioen gehad had. Mathilde was een dochter van keizer Otto II en de Byzantijnse prinses Theophanu. De Paus schonk relieken van het Heilig Kruis en vanuit Stavelot stichtte abt Poppo het klooster. Een nieuwe impuls kwam van de dochter van Mathilde, Richezza, nadat ze als weduwe van de koning van Polen naar Keulen teruggekeerd was (1048). Een van de eerste abten was de als een heilige vereerde Sint Wolfhelm (1065-1091). De huidige romaanse Nicolaas en Medarduskerk dateert uit de twaalfde eeuw. Beroemde personen bezochten de abdij, zoals Bernard van Clairvaux en Albertus Magnus, maar zeker ook Karel V in 1520, toen hij in het najaar in Aken tot keizer werd gekroond. Hij verleende de abdij het adelaarswapen. Op het einde van de achttiende
eeuw werd nog een groots nieuwbouwplan opgezet, waarvan de zogeheten Praelatuur met de keizerzaal het resultaat is. De komst van de Fransen in 1794 zorgde echter voor het einde van de abdij. In de gebouwen kwam een werkverschaffingsplek voor zwervers en bedelaars. Tussen 1933 en 1945 was er zelfs een nazi-gevangenis, waar onder meer Konrad Adenauer gevangen heeft gezeten. Het complex kreeg van 1954 een totaal andere bestemming en werd de zetel voor de dienst voor monumentenzorg van het Landschaftsverband Rheinland (LVR).