Mineke Zinken

Gepubliceerd op 6 november 2021 om 20:50

Mineke Zinken

Op 19 december 1916 kwam bij de burgemeester de volgende brief binnen:

Onderwerp: brood Ik heb de eer UEDELACHTBARE beleefd te rapporteeren, dat ik heden controle heb gehouden op den verkoop van roggbrood en door mij is bevonden, dat bij den bakker Zinken elk roggebrood te licht was en wel op een gewicht van 116 Kg 4,5 kg. Alhoewel de verordening een speling toelaat van 5% is het toch teekenend, dat alle broden te licht waren en ongeveer eenzelfde ondergewicht hadden. Uit een en ander blijkt dat de bakker zijn brood zoodanig kan bewerken dat het steeds in het nadeel uitvalt van den kooper, hetgeen toch niet de bedoeling geweest kan zijn bij de samenstelling van de verordening Was getekend: De inspecteur van Politie J. van den Broeke

Deze klacht betrof bakker Zinken die woonachtig was op de hoek van de Gruizenstraat en de Molenbeekstraat. In Sittard noemde men hem “ Pitsjwèk”. Het verhaal gaat dat hij, iedere keer wanneer de klanten deeg brachten om brood te laten bakken, hij er iets van het deeg eraf haalde en daar voor zichzelf brood van bakte. Wie was bakker Zinken? Leonard Hubert, roepnaam Bertje, Zinken, geboren te Sittard, trouwde met Anna Sibilla Durlinger op 8-1- 1890 en was de vader van de alom bekende Mineke Zinken. Hij was molenaar op de molen van Damoiseaux en samen met zijn vrouw begon hij een winkel en een bakkerij op de hoek van de Gruizenstraat en de Nieuwstraat. Hiervoor hadden zij het pand gekocht dat de ouders van Thuur Laudy er rond 1820 lieten neerzetten ter vervanging van hun oude huis. De Laudy’s verhuisden naar de Stationsstraat. Toen het pand toch te klein bleek werd ook het aangrenzend pand in de Gruizenstraat gekocht en verbouwd tot bakkerij. Het gezin kreeg 6 kinderen waarvan er 3 nog geen jaar oud werden. Twee zonen, Lei en Thei kwamen al op jonge leeftijd bij vader in de bakkerij en dochter Mineke assisteerde haar moeder in de winkel. Lei bracht eerst met de broodkorf op zijn fiets de bestellingen rond maar op een dag kwam hij te vallen en brak zijn heup. Vanaf die dag liep hij moeilijk. Hij is toen in de bakkerij gekomen en nam Thei zijn taak over. De bakkerij De bakkerij was vooral een broodbakkerij. Men bakte wit, grijs en zwart brood. Er werd ook wel vla gebakken broodjes, worsten- en krentenbroodjes, nonnevotten en wafels, al naar gelang het seizoen. Taarten werden gebakken op bestelling, vooral veel taarten met eiwitschuim. Lei was sterk in zijn armen en kon het eiwit heel stijfkloppen. Het brood werd verkocht in de winkel. De meest mensen kochten brood en vla kant-en-klaar maar in die tijd waren er ook nog mensen die bij Mineke het meel en de gist kochten, zelf het deeg zover klaar maakten en het dan naar de bakkerij brachten om het te laten bakken. Dat noemden ze “inschieten”. Ze betaalde hiervoor een dubbeltje per brood. Toen vader Zinken stopte met werken zat hij overdag voor de oven in de bakkerij.

De winkel van Mineke

Als je trapjes van het winkeltje opging kwam je bij de deur met een rinkelende bel. Binnen was er een kleine ruimte met een toonbank en twee wanden betimmerd met rekken. Aan

een zijde had Mineke haar toonbank en later kwam er aan de andere zijde een koeltoonbank met een vleessnijmachine voor de vleeswaren en daar stond na de oorlog de dochter van Mineke, Anny. Toen er nog geen koeling was moest men ijsstaven gaan halen op de ijsfabriek. Onder de winkel was een grote kelder en boter en dergelijke werden in de zomer in de kelder bewaard. Op de foto zijn ook twee kelderluiken te zien. Een was de voorraadskelder en de andere was de kolenkelder. Vader Schmeits heeft naderhand nog een stoepje voor het kelderluik gemaakt want als het hard regende en de beek was uit dan liep de kelder nog wel eens onder water. Er werden allerlei kruidenierswaren verkocht. Koffie werd nog zelf gemalen. Veel producten werden los verkocht en alles moest afgewogen worden zoals hagelslag, suiker en vermicelli. Als verpakking dienden papieren zakken die ze kochten bij Schiffelers. Deze werden dan eerst aan een touw geregen en in de winkel opgehangen. Bruine zeep zat nog in een ton net als stroop. De eerste synthetische waspoeder die ze verkochten was OMO. Vroeger moest de was eerst met groene zeep en dan met inweekmiddel en dan vervolgens nog met Persil gedaan worden. Maar toen kwam het eerste wasmiddel dat al deze zaken kon vervangen. Aan Mineke de taak om haar klanten op het hart drukken om geen groene zeep meer te gebruiken want dan werkte de OMO niet. Dit zeeppoeder deed voortaan alles zelf. Er werden ook flesjes bier verkocht. Limonade kwam pas later; dat was gazeuse limonade van de Molenbronfabriek uit Limbricht. De winkel kende geen vaste openingstijden. Als Mineke ́s morgens wakker was ging de winkel open en ook ́s avonds konden de klanten bij haat terecht. Zelfs zondags was de winkel nog van 11.00 tot 13.00 open. Voor haar was dienstbaarheid aan haar klanten het belangrijkste. Klanten moesten altijd geholpen worden. Als er bij Mineke iets niet voorradig was dan gaf ze gewoon haar eigen voorraad mee. Op een dag vroeg er iemand om een potje mosterd maar in de winkel was geen potje mosterd meer te bekennen. Geen nood. Mieneke liep vlot even naar achter waar haar man zat te eten. Ze kwakte met een lepel een deel van de mosterd op zijn bord, draaide het deksel op de pot en liep terug naar de winkel om de klant alsnog van het gewenste te voorzien. In de winkel werden ook losse sigaretten verkocht voor 3 en 5 cent. Veel jongeren kwamen voor dat ze naar school gingen bij Mineke 1 of 2 sigaretten kopen zoals André, woonachtig in deze buurt en 11 jaar oud. Hij kocht daar van zijn zakgeld sigaretten voor zichzelf en zijn vrienden. Van thuis nam hij dan lucifers mee en bij de stadsschool, onder veranda, deelde hij de sigaretten uit aan zijn vrienden en werd er stiekem gerookt. Op een dag had hij pech; hij rookte op straat een sigaret en werd op heterdaad betrapt door politieman Homberg die net op de fiets langskwam. Homburg sloeg de sigaret uit zijn mond in de wetenschap dat André dit thuis toch niet zou vertellen uit angst dat hij dan zeker nog een extra draai om zijn oren zou krijgen. Dat waren toch andere tijden. Mineke verkocht ook snoep zoals drop voor één cent. Het was te veel werk om daarvoor steeds de kassalade te openen dus had Mineke in de toonbank, die met linoleum bedekt was twee kleine gleufjes gemaakt boven de kassalade en daar verdwenen de losse centen in. Op zondagmiddag, als de winkel dicht was, zat opa op de stoep te kaarten met andere mannen. In die tijd verkochten ze blaadjes suikerpapier. Ook als de winkel was niet open kwamen kinderen toch om suikerpapier. Dan had opa onder zich op de stoel een stapeltje liggen en

als er dan een kwam om voor 1 cent suikerpapier te kopen pakte opa de stapel van zijn stoel, maakte duim en vinger nat en telde de blaadjes af voorzien van een zwarte duim. Direct na de oorlog, alles was nog op de bon, verkocht Mineke ook Amerikaanse kauwgums. Dat was verboden. Ze had de kauwgum op de zwarte markt gekocht. Ze verkocht deze kauwgum zonder verpakking. In de winkel stond een grote ton en ieder keer als een kind een kauwgum kocht haalde Mineke het papier eraf, gaf het kind de kauwgum en het papier verdween in de ton. Op een goede dag kwam er controle. Iedereen in de bakkerij en in de winkel moest naar buiten en niemand mocht de winkel meer in. Minke ging ijskoud op de ton met de wikkels zitten en zei tegen de heren: “nou bekijken jullie het maar!” en ze hebben niets gevonden. De winkel van Mieneke was ook de ontmoetingsplaats van de buurt. Mensen kwamen er niet alleen om inkopen te doen maar ook om hun nood te klagen en als het even kon werden ze door Mieneke geholpen. Mieneke speelde vaak de rol van bemiddelaarster. Dreigde er in de straat een familie het huis te worden uitgezet vanwege een huurachterstand dan sprak Mieneke met de huiseigenaar en stond ze zelf borg voor de schuld. Zo was er ook het varhaal van een kind in de straat dat de communie zou doen maar geen schoenen had. Het was oorlogstijd en schoenen waren op de bon. Mieneke benaderde haar neef Sjeer Durlinger en de schoenen kwamen er. Mieneke vond ook dat kinderen nog niet alles hoefden te weten en zo geschiedde het volgende: Op een morgen kwam een jongen de winkel binnen terwijl op dat moment een van de vrouwen uit buurt uitgebreid stond te vertellen hoe haar bevalling verlopen was. Mieneke oordeelde dat dit verhaal nietgeschikt was voor deze jeugdige klant en zei: “jòng gank doe mèr effe helpe in de bekkerie.” Er woonden mensen in de buurt die niet konden lezen of schrijven en als ze dan post kregen van de gemeente of een andere instantie kwamen ze met de brief naar de winkel en dan moest Mineke de brief voorlezen. Zelf was ze ook nog voogd over de kinderen van een asociale familie in de buurt. Er werd veel op de pof gekocht en dat was nog heel normaal in die tijd. De mijnwerkers kregen iedere week een voorschot en aan het eind van de maand de afrekening. Als de afrekening kwam of het kindergeld of de gasmeter was gelicht dan werd er betaald. Meestal betaalden ze iedere week een beetje en dan aan het eind van de maand werden de grote bedragen betaald. Op een goede dag kwam V&D en de Gruijter; die hadden ook een kruidenierswinkel. De klanten kwamen Mineke vertellen: “daar hebben ze dit en daar hebben ze dat en dat hebben jullie niet”’Mineke werd kwaad en pakte het pofboek en zei: “Hebben ze dat ook?” Er is nog veel geld achtergebleven in dat pofboek. In 1941 trouwde Mineke. Ze was 39 en had 17 jaar verkering gehad met Sjeer Schmeits. Hij moest thuis voor zijn vader en een ongetrouwde zuster zorgen en Mineke zorgde voor haar ouders en ongetrouwde broer. Zo ging dat vroeger. Toen ze trouwden gingen ze inwonen bij haar ouders. Zij was 148cm groot en tenger en Sjeer was 1 mtr95. De winkel en de bakkerij werden gescheiden: de bakkerij was voor haar broers en Mineke had de winkel en Sjeer werkte in bouw. Ook nadat ze getrouwd was met Sjeer Schmeits kende iedereen haar alleen als Mineke Zinken zelfs goede bekenden zoals de familie Sampers. Op een dag belde men van het werk van Sjeer naar Sampers, Mineke had geen telefoon, met de mededeling dat heer Schmeits die dag later thuis zou komen en of ze de vrouw van Schmeits wilde

waarschuwen. De boodschap kwam niet bij Mineke terecht want de familie Sampers kende geen familie Schmeits. Ondanks alles had Mineke toch nog tijd voor carnaval want op carnavalsmaandag en dinsdagmiddag was de winkel gesloten. Zo vertelt haar dochter hoe op carnavalsmaandag de buurvrouw nog om gist en meel kwam. Mineke zegt haar dat de oven uit is en er nu niet gebakken wordt. Maar het deeg dat de buurvrouw maakte hoefde niet gebakken te worden. Beide vrouwen, klein en tenger, deden een rol deeg om het bovenlijf en gingen cafés en particulieren langs om te sjlachten. Hoe warmer het werd hoe ronder de vrouwen werden..... Dat sjlachten, een typische Sittardse traditie, was haar op het lijf geschreven. Mineke en Sjeer kregen een dochter, Anny. Zij stond net als haar moeder Mineke had gedaan, haar moeder al op jonge leeftijd terzijde in de winkel. Net 10 jaar oud moest ze zelfs tijdelijk de winkel 14 dagen alleen draaiende houden omdat haar moeder ziek was. Met 15 jaar had ze voldoende diploma’ s op zak om samen met haar moeder de winkel open te houden. Er kwam een eind aan deze bekende zaak toen de wijk gesloopt werd voor de komst van de HEMA. Mineke verhuisde met haar dochter naar de Marijkelaan maar liep heel vaak nog terug naar de stad die ze zo verschrikkelijk miste.

Met dank aan mevrouw Anny Kessels- Schmeits