Jan Notermans, profvoetballer

Gepubliceerd op 22 oktober 2021 om 15:32

foto’s Jan Notermans

 

Jan Notermans, profvoetballer

Deze zomer blikken de sportprogramma’s bij gebrek aan wedstrijden terug naar de tijd van voor Corona, toen nog niemand kon vermoeden dat er seizoen zou komen zonder sportwedstrijden. Zo nemen ook wij een duik in het verleden met het verhaal over een Sittardse prof die 21 keer als basisspeler opgesteld stond in het Nederlands elftal. Jan Notermans werd geboren 29 juli 1932 op Rijksweg Noord 50 in Sittard. Hij was de jongste van het gezin met vier meisjes die hem voorgingen. Die meiden verwenden hem. Hij kon altijd wel bij één terecht om uit te huilen, als hij verdriet had. Vader Notermans was een redelijk goede voetballer bij VVS. Voor en tijdens zijn schooltijd voetbalde Jan met zijn vrienden de hele dag op straat. In die tijd was er nog niet zoveel verkeer. Als kleine jongen ging Jan met zijn vader naar wedstrijden op het voetbalterrein in de Baandert. Op 12-jarige leeftijd kwam hij als aankomend talent bij de RK Boys en op zijn zestiende stond hij al in het eerste elftal. Na de basisschool volgde de mulo en na behalen van het einddiploma besloot hij om kapper te worden, thuis in de zaak. Omdat zijn zussen ook in de zaak werkten, kon hij gaan trainen en voetballen. Jan is als rechts binnen begonnen want hij had zowel aanvallende als defensieve kwaliteiten. Daarom stond hij rechts binnen en anders was hij rechtshalf geweest. Een paar jaar later werd hij tot kanthalf gebombardeerd. Dat werd zijn vaste stek. Hij wilde het liefst altijd naar voren maar dat mocht niet en dat deed je dan ook niet.” Zijn grote voorbeelden waren Weppe Colombon en Harrie Ehlen. “Zittesje jónges” want buitenlandse spelers kende hij nog niet. Er was immers nog geen tv in die tijd. RK Boys werd later Sittardia maar toen Fortuna ’54 in 1954 de allereerste profvoetbalclub in Nederland werd ging Jan meteen naar Fortuna ’54 in Geleen. Daar is zijn carrière eigenlijk pas goed begonnen. Hij kreeg een aanbod om naar Italië of Spanje te gaan maar de transfersom die Fortuna voor hem vroeg was te hoog; 400.000 gulden. Jan vond het jammer voor zijn loopbaan maar Fortuna liet hem geen keus. Zijn eerste interland was in 1956 op 14 maart in Düsseldorf tegen de Duitsers. Ze wonnen met 2-1. Farendronc was de trainer en in het elftal speelde nog een Limburger, Jan Klaassen uit Venlo. Erik Schwartz haalde hem naar het nationale elftal. Getraind werd in Zeist, op een terrein van een tweede of derde klasser; met de trein even heen en weer. Er waren geen weekendtrainingen. Dan moest er competitie gespeeld worden. Nu ligt die competitie tijdens interlands overal stil. Later moesten ze al een paar dagen voor de wedstrijd bij elkaar komen want er waren wel spelers die gingen stappen en zo kon men de spelers onder controle houden op de dagen die voorafgingen aan de wedstrijd. Er waren er in die tijd nog geen Europese of Wereldkampioenschappen, alleen maar wat losse interlands. Zo werd Jan semi-prof omdat hij naast zijn voetbalwedstrijden ook nog een baan had als kapper. Een zaakwaarnemer kende men in die tijd niet en verdiensten waren ook niet te vergelijken met het salaris dat nu een profvoetballer in zijn zak steekt. 100 Gulden ontvingen ze voor een gewonnen wedstrijd en 50 voor een gelijkspel. Bij verlies kreeg men alleen de treinreis vergoed. De laatste jaren werd de winstpremie opgetrokken tot 250 gulden. Daar kon er Jan niet van leven dus de kapperszaak was noodzaak. 21 keer stond hij als basisspeler geweest in het Nederlands elftal. In 1964 stapte Jan over van Fortuna naar Sittardia. Hij was 32, woog 59 kilo en was nog altijd topfit. Zijn spel was ook niet slecht en hij had makkelijk nog een aantal jaartjes meegekund. In Sittard beloofde men hem 30.000 gulden. Hij ging het contract teken. Bij een contract hoorde ook handgeld maar dat heeft hij nooit gekregen. Toen vond het tijd om te stoppen met zijn voetbalcarrière. Jan besloot trainer te worden door zelf een cursus te gaan volgen In Duitsland. Ze kende hem nog van de interlands. Hij hoefde slechts een formulier in te vullen en werd toegelaten aan de Sportschool van Köln die gedeeltelijk ook in Düsseldorf lessen afwerkte. Hij ontving een Duits diploma en dat telde niet in Nederland. 3 jaar langs moest hij vervolgens naar Zeist. In die tijd was George Kessler hier de bondscoach. Die had ook dat Duitse diploma maar vond dat Jan een gedeelte van de cursus in Nederland moest overdoen. Jan vertelde: “Ik heb met alle grote voetballers van die tijd gespeeld. Faas Wilkes, Cor van der Hart, Frans de Munck. Dat waren in die tijd de mannen. Daar was ik maar een klein “ menneke” bij, letterlijk en figuurlijk, maar je leert er wel van. Het was een heerlijke tijd. Faas Wilkes was zo’n bink. Op een gegeven moment moest ik vlug zijn en hem de bal bezorgen. Als die wat te hoog of te laag was, keek hij je aan en dan wist ik dat er iets ging volgen. Even later kwam hij dan langs en zei: “Kleine, nog een keer, dan schop ik je onder je kloten. Hier moet die bal komen en niet op mijn strot.” Maar je ging er weer voor.” Jan deed zijn zaak over aan zijn eerste kapster en hij, die had gezworen om nooit trainer te worden, miste het voetval en hij had een zee van tijd. Van ellende is hij toen maar trainingen gaan geven. In Groningen, bij AZ, Hannover en Bielefeld in Duitsland, Go Ahaed Eagles, Willem 2 en ook nog Helmond. Deze laatste club werd kampioen in de eerste divisie en toen was Jan trainer van de eeuw. Jan heeft ook Bert van Marwijk nog onder zijn hoede gehad. Bert was een goede voetballer maar kon niet kiezen tussen sport enerzijds en sigaretten en een pilsje anderzijds. Jan heeft hem toch de juiste keuze laten maken en Van Marwijk werd een goede voetballer en later een prima trainer. De visie van Jan op het huidige voetbal: “Ten eerste is het veel sneller geworden, maar wij moesten vroeger echt voetballen. Pierre Joosten zei altijd: “Geer maag bès verleize es geer de luuj mer get laot zeen.” De druk om te winnen was niet zo geweldig groot. Dat is nu wel het geval. Tegenwoordig is het wel vaker slaapverwekkend. Je zit vaak een uur te kijken voordat het eerste schot op doel valt. Het is maar tikkie, tikkie, daar word je gek van. Dit wordt zo lang volgehouden totdat de tegenstander door de knieën gaat. In de laatste twintig minuten worden nu wedstrijden beslist. Ze lopen ook minder dan wij vroeger. Als wij niet mee liepen dan was de hel los. Het is dat ik een Fortuna gek ben, anders ging ik niet meer. Dat moet je natuurlijk niet tegen deze moderne jongens zeggen anders krijg je te horen, daar komt die oude gek weer.

 

Bron: interview met Jan Notermans met dank aan Mia Könings-Collombon