Hier vind je alle verhalen bij elkaar die afgelopen periode op deze website zijn geplaatst.

Stadbroeker molen

Molen Roufs ofwel de Stadbroekermolen. Wanneer de Geleenbeek onze stad nadert ontmoet ze in Ophoven de eerste molen. Daar wordt nu hard gewerkt om de Geleenbeek weer een natuurlijke en meer meanderend aanzicht te geven. Het water wordt bij de Stenen Sluis gesplitst waarna één tak als Geleenbeek verder gaat buiten de oude stad om en de andere tak als Molenbeek en Keutelbeuk verder gaat, dwars door de stad. Door het water van deze molentak werden vroeger binnen de wallen nog twee molens aangedreven. Dan verlaat het water de oude stad bij de Broekpoort in de Paardestraat en gaat op zoek naar het bed van de Geleenbeek. Voordat het weer in zijn oude bedding stroomt wacht er nog één molen ver van de stad gelegen, de Stadbroekermolen. In 1582 kregen twee ambtenaren van de hertog van Gulick, de heren Redinkhoven en Jhew, toestemming om in het stadbroek een run- en slijpmolen te plaatsen. Mercator, wiskundige, cartograaf en adviseur van de hertog, kwam persoonlijk naar Sittard om te bekijken of de locatie langs de Geleenbeek geschikt was om er een molen te plaatsen.

Lees meer »

1874-1966 Het Stadhuis van architect Weber

Het Stadhuis te Sittard Al in de 13de eeuw moet er op de markt een stadhuis gestaan hebben. Het gebouw wordt in oude geschriften vermeld als Gewandthuis. De benedenverdieping diende als overdekte marktplaats, op de eerste verdieping werd vergaderd en de zolders dienden als opslagplaats. Het lag op de plaats waar zich nu de lunchroom van Schrage bevindt. Dit stadhuis werd vernield in 1542 toen de Brabantse troepen onder leiding van René van Oranje Sittard veroverden. Sittard, in die tijd behorende tot het hertogdom Jülich, vroeg aan de hertog van Jülich medewerking voor de bouw van een nieuw stadhuis. De hertog had een Italiaanse architect in dienst, Maximiliaan Pasqualini, die de opdracht kreeg om hier in Sittard een groot stadhuis te bouwen midden op de markt. Het werd een indrukwekkend gebouw; 50 meter lang en 17 meter breed en voorzien van toren. Wie graag wil weten hoe het uitzag kan in Düsseldorf gaan kijken; daar werd in dezelfde periode een vergelijkbaar stadhuis gebouwd en dat staat er nog steeds. Het stadhuis in Sittard was geen lang leven gegund. In 1561 startte men met de bouw en een goede eeuw later, in 1677, werd het stadhuis door de Fransen in een ruïne veranderd. Deze ruïne is nog lang op de markt blijven staan. De gemeenteraad moest op zoek naar een nieuwe plek om te vergaderen. Geld voor een nieuw stadhuis was er niet. Tot 1802 vergaderde men gewoon bij bestuurders thuis. Dit veranderde na een volgende invasie van de Fransen. De Fransen, die van mening waren dat kloosterlingen teveel invloed hadden, confisqueerden de kloosters en stuurden de priesters en nonnen naar huis. De grote kloostergebouwen lagen leeg en het stadsbestuur dat al zolang niet had kunnen beschikken over een geschikte vergaderruimte besloot om het Dominicanenklooster aan de Oude Markt in te richten als stadhuis. Tevens werden enkele klaslokalen gebruikt als gevangenis. In 1852, bij de komst van de Jezuïeten, moest het klooster echter ontruimd worden. De gemeente huurde toen een paar kamers van het huis van Madame Meyer aan de Markt. Sedert 1866 deed een lokaal van de nieuwe stadsschool (1863 ) dienst als raadhuis. In 1871 werd een terrein aangekocht aan de Markt voor 3.500,- gulden. Architect Weber werd gevraagd om een nieuw stadhuis te ontwerpen en in de vergadering van 13 maart 1871 werden de plannen van architect Weber goedgekeurd. In juni 1871 was er een vergadering van de gemeenteraad, waarbij de heer Weber tekst en uitleg gaf voor een eventuele aanbesteding door de aannemers. Aan de bezwaren van de heer Laudy, aannemer alhier, werd tegemoetgekomen. De heer Rutten, raadslid, opperde het idee gasbuizen aan te leggen in de nieuwbouw. De raad kon zich daarmee verenigen. Bij de openbare aanbesteding kwam het volgende uit de bus: Lemmens te Sittard 17.968,- Laudy te Sittard 15.941,- Ubachs te Nieuwstad 15.464,- Lahaye te Sittard 15.000,- Limpens te Sittard 12.838,- Uiteraard alle prijzen in guldens. De gunning ging naar Limpens, behoudens goedkeuring door de raad. De eerste steen werd feestelijk gelegd op 18 augustus 1871. Een door de heren Weber, Limpens en de burgemeester getekend protocol, waarin de plechtigheid beschreven is, werd tussen twee glazen in een mergelsteen geschoven en daarna door de burgemeester ingemetseld, waarna de andere heren hun eigen steentje bijdroegen aan het metselwerk. De burgemeester hield een langdurige rede waarin hij de geschiedenis naging van het oude stadhuis, de respectievelijke volgende raadkamers onder de loep nam en eindelijk de hoop uitdrukte dat dit “grootsche” gebouw in de toekomst getuige zou zijn van Sittards bloei en welvaart. Tot slot speelde de aanwezige fanfare het Wien Neerlandsch Bloed. 10 November 1874 werd het stadhuis plechtig geopend, waarbij burgemeester Arnoldts een rede hield, waarin herinnerd werd aan het oude stadhuis dat in 1677 een prooi der vlammen werd en het grote leed dat Sittard geleden had van de zijden der plunderende Fransen. Hij eindigde ten slotte: “met fierheid te gewagen van de groote werken die in de laatsten tijd tot stand waren gekomen.” Om dit plechtige feit te vieren gaf men een groot banket in Hotel du Limbourg. Het stadhuis werd geïllumineerd en op de Markt werd vuurwerk afgestoken. Tot slot had ’s avonds om 8 uur in het nieuwe gebouw een bal plaats en de avond daaropvolgend een volksbal. In 1912 werd begonnen met de restauratie van de voorgevel van het stadhuis. Kosten meer dan 4000,- gulden. 10 November 1924 had in de bovenzalen van het stadhuis een plechtige feestvergadering plaats ter herdenking van het 50-jarig bestaan van dit gebouw. Bij deze gelegenheid was de raad bijeengekomen met de commissie tot bevordering van het vreemdelingenverkeer en het ambtenarenkorps. Burgemeester Gijzels sprak de feestrede uit, waarna de heer H. Delougne, lid van de gemeenteraad en voorzitter van de genoemde commissie en de heer van Wessem het woord voerden. Na afloop van de officiële plechtigheid werden drankjes aangeboden, een foto gemaakt en aan iedereen de nieuw verschenen Gids der gemeente uitgereikt. Nog geen honderd jaar later, in 1961, vond het stadsbestuur dat Sittard niet kon achterblijven bij Geleen. Sittard moest veranderen in een moderne winkelstad en wat was nu een moderne stad zonder een vestiging van V&D. Het Stadhuis moest helaas wijken voor de vooruitgang zoals zo menig ander historisch pand. Zo werden in 1961 het stadhuis met de aangrenzende panden verkocht aan V&D en 23 februari 1966 werd begonnen met de afbraak van het stadhuis. Nog een keer, tijdens het 750-jarig bestaan van de stad was te zien hoe het oude stadhuis eruit had gezien. Men had een replica van de voorzijde van het stadhuis voor de huidige V&D geplaatst en vermoedelijk hebben velen nog eens met weemoed teruggedacht aan dat oude stadhuis waar ze getrouwd waren en hun kinderen hadden laten inschrijven in het geboorteregister.

Lees meer »

De Jezuïeten in Sittard

De Jezuïeten In de kloostergebouwen aan de Oude Markt werd in de laatste drie eeuwen geregeld onderwijs gegeven. In de eerste helft der zeventiende eeuw vestigden de Dominicanen aldaar hun Collegium Albertinum, dat tot den Franse tijd bestaan heeft en toen opgeheven werd. Ook de kerk werd gesloten, maar in 1802 weer geopend. De Dominicanen waren verdreven. In een deel der kloostergebouwen kwam later weer een school en in 1831 vestigde Andreas Kallen er een College. Pogingen in 1841 gedaan om de Dominicanen weer terug te krijgen mislukten doordat de plaatselijke kerkelijke en wereldlijke overheden hoopten het Klein-Seminarie hier te kunnen vestigen. In 1842 stichtte Prof. Hensen er een College, maar zocht spoedig hulp bij de Nederlandse Jezuïeten met de vraag om het College over te nemen. De jezuïeten twijfelden maar stuurde toch twee paters naar Sittard om het College over te nemen in het voormalige dominicanerklooster. De ingang kwam aan de Oude Markt. Het Aloysius College, ” St. Louis” werd een groot succes. In 1853 leverden de Jezuïeten voor die tijd bijzonder modern onderwijs. Er kwam een handelsafdeling met de nadruk op moderne talen, wiskunde en boekhouden. Het aantal leerlingen groeide en het gebouw werd te klein. De Jezuïeten kochten het gebouw van de overheid in 1871 en de jezuïet A. Slootmakers ontwierp een noordvleugel, haaks op de pandhof. Beneden waren de studie en recreatiezaal en op de eerste verdieping, klassen, ziekenzaal en bibliotheek en nog een verdieping hoger bevond zich de slaapzaal. Tot augustus 1900 hebben de Jezuïeten er hun bekende college gehad, maar dat vervolgens overgeplaatst werd naar Nijmegen. De gebouwen waren in deze vijftig jaren veel verbeterd en het grote College aan de binnenplaats was tot stand gekomen. In 1888 was een tweede uitbreiding noodzakelijk. Tot verdriet van Sittard verlieten de Jezuïeten de stad om in Nijmegen het college (dat nog steeds bestaat) voort te zetten onder de naam “Canisius College vanwege de betere ligging van die plaats en de mogelijkheid een nieuw gebouw te betrekken. Toen de Nederlandse Jezuïeten vertrokken was de Duitse Jezuïetenorde geïnteresseerd in deze grensplaats en zij namen het College over. Op 29 december begonnen zij met hun lessen. In de jaren die volgden hadden ze gemiddeld 120 tot 150 leerlingen. De paters bedienden net als hun voorgangers de Michielskerk. Ten tijde van de eerste wereldoorlog devalueerde de Duitse Rijksmark en vanwege de beroerde financiële situatie waren ze gedwongen Sittard te verlaten. Op 2 mei 1920 vertrokken ze naar Godesberg bij Bonn. Daar openden zij een nieuw College.

Lees meer »